Het klinkt misschien tegenstrijdig: het beoefenen van een compassievolle houding bij fouten en tekortkomingen zorgt ervoor dat we méér gemotiveerd zijn om onszelf te verbeteren.
Zelfkritiek is de norm
Onderzoekers hadden het vermoeden dat de accepterende houding die een deel is van de kwaliteit die we compassie noemen, ertoe zou kunnen leiden dat we minder gemotiveerd zouden zijn om fouten te verbeteren. Alsof een compassievol iemand zich minder druk maakt over wat er mis gaat of gegaan is, of dat het allemaal niet uitmaakt, onder het mom van “alles is liefde”…
Veel mensen hebben de gewoonte om zichzelf op de kop te geven als ze iets verkeerd gedaan hebben, en geven daarbij als reden dat ze het dan vast een volgende keer beter gaan doen. Oftewel: als ik mezelf niet op de kop geef, doe ik het een volgende keer weer verkeerd. (En dan druk ik me qua woordkeus nu erg mild uit; de meeste mensen gebruiken tamelijk onaardige woorden om zichzelf op de kop te geven, “scherp te houden” of “zichzelf te verbeteren”.)
Een meer compassievolle houding ligt in de huidige maatschappij niet voor de hand.
De lat juist hoger?
En toch lijkt het erop dat mensen door compassietraining juist méér geneigd zijn om zichzelf te willen verbeteren, omdat ze met de getrainde mildheid meer aangemoedigd worden fouten te onderkennen, zonder de niet-compassievolle zelfkritiek en -veroordeling die we zo goed kennen.
Kristin Neff toonde in 2003 al aan dat zelfcompassie leidt tot een minder zelfkritische houding, zonder dat de lat daarbij lager hoeft te liggen, m.a.w. dat het streefniveau hoog kan blijven. Het onderzoek waar ik nu over schrijf (Breines & Chen, 2012), heeft ook deze stelling als uitgangspunt en heeft dat nader onderzocht. Hieronder bespreek ik hun publicatie.
Vier vragen
Na een tamelijk uitgebreid verhaal over de achtergronden van de vragen en een aardige samenvatting van de beschikbare onderzoeken op het gebied van compassie, kwamen de onderzoekers tot vier onderzoeksvragen.